64
JOANNES VOLLENHOVE.
Poëzy, biz. 317.
sterker,
stil?
genade, en verlangen naar zyne allerzaligste tegenwoor
digheid allerkrachtigst in hare uiterste zwakheit en do-
delyke benauwtheit, tot een stichtelyk voorbeelt en ver-
wonderinge, van alle de tegenwoordigen vernomen,
afscheit van de werelt en wat daar liefst was, nemende,
hare ziel den getrouwen Schepper al weldoende had
bevolen. Met eene ongelukkige zorge heb ik mij hierop
tot noch toe beladen gevonden, om het sterfelijk deel
in het vaderlijk graf alhier te Zwol, naar Christelyk
gebruyk, ter aarde te brengen.”
Zwaar was hem deze taak in zijne vroegere standplaats
geweest, waar nu het stoffelijk overschot zijner ontslapene
rustte en tehuis gekomen stortte hij zijn gemoed in eene
Rouwklacht over zyne echtgenoote uit: x)
,,’k Rake u dan quyt: ’k laat los: u trekt een
Godtshant, Godt zelf. Wie buigt niet stom en
Wie wederstreeft? Hier geit geen eigen wil,
Gij erft een troonik wensch u in geen kerker.
Gij, lang verlooft aan Jesus hant en trouwe,
Beschonken met zyn Geest, uw huwelyxgoet,
Vaart, als een bruit, te feest, vol minnegloet,
Een troufeest, dat van scheiden weet, noch rouwe.”
Gesterkt in God, gedragen door de liefde van zijn zeven
kinderen, verkwikt door de talrijke bewijzen van het tref
fend medeleven zijner gemeente, aanvaardde hij, onder
biddend opzien opnieuw zijn levenstaak. Door het ont
slapen van Ds. Th. de Lantman, 26 September 1681,
oudste predikant der Haagsche gemeente geworden, zag
hij zich als zoodanig benoemd in het College van Cura
toren der Latijnsche School, eene werkzaamheid die hem