65 JOANNES VOLLENHOVE. 5 van menig mensch Ook de correspondentie met Brandt werd weder door hem hervat, naar aanleiding van diens werk over Von del, waarover de schrijver zijn oordeel gevraagd had 3). Toch zouden andere dingen nu allereerst zijn hoofd en hart in beslag nemen, waar de ledige plaats in zijn huisgezin door eene nieuwe levensgezellin zou vervuld worden, die God hem op den weg had doen ontmoeten. „Daar eertyts onze jeugt Ter schole, ’t zaat van taalkunde en van deugt Ontving om wel te leven”, en den jarige toe te bidden „Leef lang, Breda, tot heil Uw heil, nooit onbestendig, Voldure in Godt, en leve, als Godt, onendig!” bijzonder aangenaam was, en in den loop der jaren veel voldoening geschonken heeft. Eischte zijn veelvuldige ambtelijke arbeid overigens weder zijn geheele toewij ding 1), hij vond nog gelegenheid zijn vrienden uit vroeger tijd te gedenken en bij een bezoek aan Overijssel een studiegenoot zijner jeugd, Rutger van Breda, Griffier dier provincie, op zijn geboortedag een hartelijken feestgroet te wijden 2). Wat was het hem een voorrecht daar, te Kampen, met anderen aan den vriendendisch aan te zitten en oude herinneringen op te halen, in de stad x) In zijn brieven aan Brandt maakt hij daar telkens gewag van ter verontschuldiging dat hij in het beantwoorden wel eens wat laat was. „Dedrokheit van mijn beroep en huisbezoeking voor het Avontmaal des Heeren” hielden mij bezet, 1 Juli 1682. ,,Ik hebbe, sedert dat ik uw proef met uwen brief ontving, drymaal den predikstoel betreden, gisteren na den middag in Den Haag, en heden tweemaal daarbuiten”. 5 Juli 1682. de Haes, blz. 227 v.v. 2) Poëzy, blz. 216. 3) de Haes, blz. 221 v.v.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 75