JOANNES VOLLENHOVE.
69
de Over-
boven,
het licht zag voorzien
heid der hofstad
Themis toeverlaat,
een Sparta, zonder muren.
van een Opdragt aan
Met velen in den lande droeg Vollenhove rouw over
het afsterven op 28 Maart 1687 van Constantijn Huygens,
met wien hij steeds zeer vriendschappelijk had omgegaan.
Wat was het hem een voorrecht den Heer van Zuy-
lichem in zijn huis in den Haag of op zijn buitengoed
Hofwijk te mogen bezoeken en over zijn dichterlijken
arbeid te raadplegen, en weemoedig was hem de taak
geweest aan Huygens op zijn sterfbed het woord des
levens te brengen. Geen wonder dan ook dat hij met
„Regeerders van het schoonste, dat omlaag
De zon aanschout, Godts gunst bedaert van
Natuur en kunst verheerlijkt, ’s Gravenhaag,
Dat Gravenhof en Prinsenhof, vol hoven,
Ons Statenhof, de ziel van Neêrlants Staat,
Het pronkjuweel, de Tempe zijner buren,
Mars oefenschool, en
's Lants vrijburg als
Wien zoude ik mijn Neêrduitsche poëzy,
Meest Haagsche vrucht, gelijk een dankbaar teken,
Meer eigenen, dan heren, dien ik mij
Voor andren meest verplicht en eigen reken?
Dit’s bywerk, dit’s uitspanning na myn werk,
Dat groter van gewicht my blyft bezwaren,
Uw nutste zorge en voetsterkint, Godts kerk,
Ten dienste, na verloop van twintig jaren.
Het beste werk, van al myn levenstydt,
Myn lichaamskracht, mijn geest en zijn vermogen,
Weet ’s Gravenhaag, en blyft den Haag gewydt.
Zo lang ik ’t licht aanschouwe met myne oogen.”