78 JOANNES VOLLENHOVE. van het karakter van dien grooten Oranjevorst schetste, terwijl hij verschillende bijzonderheden uit zijn persoon lijk leven daartusschen voegde: „Wie stelde den kerk dienst hoger? of eerde onze Haagsche kerk ooit meer met zyn bezoek en tegenwoordigheit Wie bereidde zich godtvruchtiger of verscheen eerbiediger ter ge meenschap van 'tAvontmaal des Heren? Hier gedenke ik, met vermaak en droefheid teffens, hoe als de tydt my met een Ouderling der kerke verplichtte tot ons gewone bezoek en nodiging aan Gods heilige tafel, wy niet alleen ter gestelde ure terstont gehoor kregen, maar dat we ook geen litmaat der gemeente met hoger achtinge van dat dierbaar genadeteken, of dieper oot- moet voor Godt, oit hoorden wenschen om het ware genot der betekende genade, den troost van de ver giffenis der zonden en versterkinge in de hope des ewigen levens door de gedachtenis, die men verniewen zou, van Christus kruisdoot. Anderen belyden den waren Godtsdienst uitwendig naar het gebruik, maar deze helt was gereet, toen de gezuiverde Godtsdienst in Engelant en overal gevaar liep, goet en bloet en alles, niet zonder groot levensgevaar by zo dierbaar een pant, tot nodige bescherminge op te zetten op den troon dus wonderlyk verheven, terwyl hy voor de kerke, Godts koninkryk, al wat anders hem lief was kloekmoedig waagde, en den eeretitel van Beschermer des Geloofs veel beter dus verdiende, dan iemant zyner voorzaten.” Ernstig is de taal waarin hij wijst op het groote verlies door land en volk in dit heengaan geleden, terwijl het hem smart ook bij deze gelegenheid nadrukkelijk te moeten waarschuwen tegen zoovele zonden die den toorn Gods van den hemel inroepen. „Weet de bedorve werelt, mag ik noch wel eens vragen en klagen, wat door deze alom beklaagde doot verloren is, wanneer ze zo los en roekeloos

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 88