JOANNES VOLLENHOVE.
82
i
i
In breede
levensloop en
hem dringend tot
verzen had Rotgans hem vervolgens zijn
i komst in de Vechtstreek verhaald en
een bezoek uitgenoodigd
den edelen en
van Parnas geschreven.
Opgetogen roemt hij daarna den lof van Vollenhove als
dichter van den Kruistriomf en andere geestelijke liederen,
als den zanger die het welzijn van vaderland en Vor
stenhuis zoo schoon verhief, „in zuivere moedertaal en
schrandere poëzy”, evenals Arnold Moonen, „hun boezem-
vriendt, mijn heer, ons ampt- en dichtgenoot”.
Een uitstapje naar Maarssen’s schoone omgeving
lokte Vollenhove wel aan, en spoedig beantwoordde
hij Rotgans’ uitnoodiging Volmondig stemde hij in met
zijn hulde „aan de poëzy gewijd”:
„Ach! mogt ik neffens u door onze laanen treden,
En d’eer van uw bezoek genieten aan de Vecht!
Hoe teder zou ik u omhelzen, en oprecht
Mijn vrientschap, waarde man, op Kromwijk U bewijzen
Door dien volmaakten styl, vol merg en pit van reden.
Ik zal, indien 't u lust uw aandacht te besteden,
In 't kort myn levensstaat u melden: dit geschiedt,
Opdat ge uw dienaar kent en hy deze eer geniet.”
„Bij wien wort, waarde vrient, dit hoger gewaardeert.
Dan bij uw vrient, bij mij, te hoog hierdoor geeert?
Die vroeg heb dichtens lust uit 's moeders borst gedronken.
Of van mijn vader, als ten erfgoet kreeg geschonken,
Wiens dicht en minnezang mijn moeders hart en zin
Bekoorde en voerde tot gereder wedermin”.
J. Vollenhove, Antivoort aan den edelen en vernuftigen heer
Lucas Rotgans, op zijnen brief, in de tale
Js Gravenhage, 1701. (Koninkl. Bibliotheek).