I
JOANNES VOLLENHOVE.
83
i
Het jaargetijde verhinderde hem echter aanstonds aan
dat voornemen gevolg te geven
„Maar 't winterweer, daar ’t lant zoo
Opgenomen in De heerlijkheit der regtvaardigen II, blz. 257 v.v.
Bij het aanbreken van den zomer deed hij nu zijn
woord gestand en vertoefde eenige dagen op Kromrijk,
waar de hartelijke vriendschap van Rotgans hem een
gulle ontvangst bereidde.
Na alzoo bijna veertig jaren de Haagsche gemeente
door woord en wandel te hebben gesticht zag Vollenhove,
hoe noode ook, zich in 1705 gedwongen zijn ambt neder
te leggen, ”t Waren niet de gebreken en zwakheden
van den ouderdom, die den 74-jarigen dienaar des
Evangelies daartoe noopten, en nog minder de omstandig
heid dat zijne gemeente in belangstelling voor haren
ouden leeraar verflauwd zou wezen. In de preek waarmede
hij zijne 51-jarige bediening besloot 1), hooren wij hem,
wat dit laatste betreft zich wel geheel anders uitlaten.
„Uwe liefde, gemeente zegt hij „heeft mijnen arbeit
veelzins geholpen, al den last verlicht en menigmaal
lust en moedt daarin bijgezet. Uwe liefde, altoos vol
hardende, was oorzaak gedurig, dat mijn verblijf in uwen
dienst mij nooit beroude, Uwe liefde schrijve ik toe,
dat in deze mijne hoge jaren mij, op den predikstoel
verschijnende, geen gehoor ooit ontbroken heeft, noch
woest legt en ver-
[wildert,
Zo streng en stuur, als gij dit net hebt afgeschildert,
Verbiedt me dat vermaak. Noch schelde ik 't u niet quijt,
Gedoogt het mijn beroep eens in een zoeter tijdt,
Mij lust de hofste, die dat eerlot is beschoren,
Den gront te zien, daar zoveel kunstwerk is geboren.”