JOANNES VOLLENHOVE.
84
trek van u en begeerte om langer, indien ik het vermogt
hadde, van mijnen geringen arbeit gedient te worden.’’
De reden, die hem bewoog om te gaan rusten van zijnen
arbeid, lag in geheel iets anders. „Een onverwacht
ongeval, niet zonder het hoog bestier van hem, zonder
wiens wil niet een hair van ons hooft valt, heeft mijn
gehoor gekrenkt, en met dat gehoor het rechte geluit
mijner sprake, in ’t prediken vooral noodwendig, mij
benomen. Noch ben ik, allen bedenkbaren raat tot ge
nezing dezer quale, waar ’t mogelijk, gebruikende, niet
ras hiervan bezweken: noch heb ik sedert wel vijf of
zes jaren lang in alle kerkdiensten volhardt, dikmaal
den predikstoel, hier ter stede en elders, niet optre
dende, zonder met meer dan gewone bekommernisse en
benaautheid tot Godt om bijstant te zuchten. Maar
dit quaat heeft door ’t verloop mijner hoge jaren zulx
toegenomen, als geheughenis en gedachten op den predik
stoel bequaam te beroeren, dat ik gedwongen en geperst
ben, geperst zegge ik, met gunstige toestemminge onzer
hoge magten, uit den gewonen dienst te scheiden, dien
ik boven dat onheil nooit anders gedacht hadde als
met mijn leven te eindigen. Dat kan een schichtig ongeval,
dat kan een musketschoot, al te nabij en al te sterk van
geluit, teweeg brengen. Zoo most lastige ervarenheid
mij ook te meer leeren, hoe alle vleesch gras is, en al
zijn vermogen een grasbloeme gelijk”. Neen, Vollenhove
was zijn ambt niet moede, evenmin als de gemeente
haren oudsten leeraar, maar de raad des Heeren had
anders over beiden besloten
Met ontroering nam de Haagsche kerkeraad kennis
van zijn voornemen 1). Gelijk in vroegere jaren Ds. Tobias
Kerkeraadsnotulen, 24 October 1704, 2 en 17 Januari, 27 Sept.,
21 Oct. 1705.