JOANNES VOLLENHOVE.
87
Door Ds. J. de Bruine, van Dordrecht, op 8 April 1705. Zie
Kerkelijk 's Gravenhage in vroeger eeuw, biz. 54.
digen in ’t hemelsche Jerusalem (de stadt, die zon noch
mane, kerk noch leraar, woort noch sacramenten be
hoeft, dewyl Godts heerlykheit haar verlicht heeft en
het Lam hare kaars is) zoo groot een heil te winnen
als de menschelyke natuur kon vatteneeuwig dus
blyde, eeuwig heerlyk, eeuwig geheiligt, eeuwig ge-
zaligt, eeuwige verzadiging van vreugt by Godts aan
gezicht, en eeuwige lieflijkheden in zyne rechterbant
genietende, eeuwig een nieuw liet daar zingende,
eeuwig juichende den grooten Godt ter eeregelyk
hem, die op den troon zit en het Lam, voor ons
geslagt, de dankzegging en ere en heerlykheit en
kragt toekomt in alle eeuwigheit. Hem, die magtig is
meer dan overvloedig te doen boven al dat wy wen-
schen, bidden of denken, hem zy de heerlykheit in de
gemeente, en door Christus in alle geslachten tot alle
eeuwigheit. Amen.’’
Diep ontroerd verliet de talrijke schare het huis des
gebeds, waar een gezalfd dienstknecht des Heeren in
het midden der gemeente den herdersstaf nedergelegd
had. Zou zijne plaats onder de leeraren spoedig door
een ander vervuld worden x), de herinnering aan de
Evangeliebediening van Vollenhove zou in ’s Graven
hage niet haast vergeten worden.
Nog eenige jaren genoot hij in haar midden eene
werkzame rust, ’t Was hem een aangename taak eene
nieuwe uitgave van zijne leerredenen, thans ten getale
van veertien, in druk te doen verschijnen, terwijl
hij ook in verzen van stichtelijken aard van uit zijn
stil studeervertrek tot de gemeente bleef spreken,
’t Scheen of hij wilde dat de naam „volle vruchtboom”,