EEN 18E EEUWSCHE KRONIEK
93
983. Er was een gevangene losgebroken uit de Voor
poort (de Gevangenpoort), die in appel was gegaan
bij den H. R. De advocaat-fiscaal bij den H. R. had
eerst het Hof gewaarschuwd, omdat, zei hij, een uit
braak z.i. het Hof raakte. Maar deswege ontving hij
waren vermeld, verklaarden voor den H. R., dat zij
niet wisten wat er gebeurd waséén er van had bovendien
den vereischten leeftijd niet. (De verloren zoon heette Jan
van Hoogmade; de moeder Jannetje van Hoeck, wed.
Thomas de Vogel; naam en standplaats van den notaris
werden niet vermeld).
945. Twee vennooten, van Erp en Groenewegen,
hadden langdurig tegen elkaar geprocedeerd. De eerste
werd door den H. R. tot eedsaflegging toegelaten en
legde dien eed af voor den H. R. in bijzijn van de
tegenpartij (Groenewegen). Deze riep toen uit, dat die
eed valsch gezworen was. Toen de H. R. dit ter oore
was gekomen en daarbij dat hij ook over den H. R.
zelf zich op- en aanmerkingen had veroorloofd, liet dit
hooge college hem op 18 Maart 1713 opsluiten. Toen
hij niet wilde intrekken wat hij gezegd had, werd hij
1 April d. a. v. op water en brood gezet gedurende eenige
dagen en vervolgens losgelaten met de vermaning in
den vervolge slechts door den mond van advocaat of
procureur tot den H. R. te spreken.
893. In de onder dit n°. bedoelde zaak betreffende de
nalatenschap van den graaf van Portland heeft de president
Rooseboom bevolen dat tot drie keer toe zou gelezen wor
den een vertoogschrift, dat een kleinzoon van zijn broer,
als advocaat, had opgesteld en overeenkomstig hetwelk
hij, President, in deze zaak zijn stem heeft uitgebracht.