betoog, dat de aanhaling van H. als bewijs allerminst kan gelden, omdat de gevierde dichter van onze Hofstad, hoe goed hij ook met de omgeving bekend was, een zeer wankelbare overtuiging had ten opzichte van de begren zing van het gebied, waarvan hij een deel voor den bouw van zijn „Hofwijck” had gekozen, n.l. inzake de begrippen Noord- en Zuid-Holland, Rijnland en Delfland. Het bewijs hiervoor levert ons het aangehaalde werk zelf. Toen Huygens n.l. den 8en December 1651 de laatste hand legde aan het blad van zijn lofdicht, luidde de bedoelde passage aldus: Wat hem wellicht bewoog, daarvoor later „Noord- Holland” in de plaats te stellen en het woord „Zuyd’’ door te halen, hopen wij hierna aan te geven, maar wijzen er reeds nu op, dat dit „Noord-Holland” in het „net” werd overgenomen en steeds gehandhaafd bleef, zoowel in de eerste afzonderlijke uitgave, die in 1653 in den Haag bij „Arian Vlac” verscheen, als in de eerste en tweede editie van de Korenbloemen. Maar ook ten opzichte van de begrippen Delfland en Rijnland was H. allerminst vast in de leer. „In Delfland, wat een kley”, schrijft hij, naar we reeds mededeelden, in zijn manuscript en hij handhaaft deze aanduiding in de uitgave van 1653. Volkomen in overeenstemming daarmee is zijn ontboezeming, als hij (vs. 819), staande op den uitzichttoren in de door hem aangelegde over plaats, „al dat Delfland heet” kan overzien. Maar wan neer vijf jaar later (Den Haag, 1658) de eerste druk 105 DEN HAAG IN NOORD-HOLLAND 1) Men zie hiervoor de beide oorspronkelijke handschriften op de Kon. Bibliotheek. een landje! sandjex) „In Holland, wat een landZuyd-Holland wat In Delfland wat een kley, in Voorburgh, wat een

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1923 | | pagina 124