DEN HAAG IN NOORD-HOLLAND
123
l) Voorwoord gedateerd 1 Januari 1616.
er toe overgegaan ook die nieuwe verdeeling op de
kaarten aan te brengen en in den veelal bijbehoorenden
tekst toe te lichten. Een van de eersten, die van dit
veranderd inzicht blijk gaf, was de bekende Joost Jansz.
Beeldsnijder. Zijn „Caerte van Noorthollant, beghin-
nende van Noortendt, Zuytwaerts up tot om Leyden
toe, voorts streckende Oostwaerts tot om Utrecht.
in 1575 in het licht gegeven en waarvan J. Ie Francq
van Berkhey in 1778 een nieuwe uitgave bezorgde, geeft
slechts de gesteldheid van Holland, zooals die in den
titel is omschreven.
Abraham Goos hinkt in zijn „Nieuw Nederlands
Caertboeck” x) nog op twee gedachten, doch waar hij
op bladz. 117 nog den Rijn door Leiden als grens aan
neemt, daar duidt hij verder blz. 118, 119, 197
steeds het IJ als grens aan, waarbij Gooiland tot Zuid-
Holland wordt gerekend. Ook J. A. Colom wil (in 1650)
in zijn „Ardante ou flamboyante colomme” nog den
Ouden Rijn als grens beschouwen, doch komt verder
met de mededeeling, dat de provincie is „ghedeelt in
Zuyd- en Noord-Holland, door sommigen bij den Rijn
gescheyden, anderen bij het Y”.
Uitgezonderd dus bij enkele publicisten van hand
vesten, die door den aard van hun onderwerp nog de
oude verdeeling moesten huldigen, bij de Rekenkamer,
waar de gewone inertie van onze staatsinrichting een
aan de practijk passend beheer in den weg stond, was
omstreeks het midden der zeventiende eeuw, toen Huygens
de bedoelde versregels neerschreef, de herinnering aan
de oude begrenzing reeds lang verdwenen. Dat echter
op den duur de eigenaardige tegenstelling tusschen
historie en werkelijkheid zelfs in onzen staat te veel