60
BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER
Dat koor, het gewone systeem vertegenwoordigend,
vormt eene hoogst eigenaardige tegenstelling met het
daarbij aansluitende kerk-gedeelte. Dat binnen-koor,
opvallend hoog, met een zee van bovenlicht, het schijn
baar nog verhoogend en met die smalle door-zichten
op zijn omgang met geschilderde vensters en daartegen
westwaarts aansluitend en zich openend, die grootsche
kerk-ruimte, opvallend door hare breedte, door hare
diepte, met eene zee van zij-licht, die ruimte nog ver-
breedend, nog verdiepend, speling brengend in die bij
eiken stap wisselende doorzichten, en het effect ver-
grootend nog der enkele steunpunten, de eenvoudige
en rustige overwelving dragend.
In dat koor spreekt de zware, de kostbare monumentaal-
bouw, het oude systeem, met zijn streven naar hoogte-
effect met zijn kolom- en boog-afscheidingen uit vrees
voor brand, berekend op een steenen overwelving, en
in dat schip spreekt een nieuw systeem, de wensch, naar
een minimum binnen-steunpunten, naar ééne grootsche,
nuttige, geheel overzienbare ruimte, naar de onkostbaarst
mogelijke monumentaal-bouw.
Hier, in dat koor, tal van kolommen van 1.25 M.
diameter, op slechts 3.50 M. onderlingen afstand, met
heur zware spitsbogen een massive boven-bouw dragend,
met een krans van vensters, enkel dienend om een stroom
van licht te werpen op het hoofd-altaarhier, een enorm
materiaal-verbruik, om dat altaar en de dienst aan dat
altaar, zoo in- als uitwendig op het treffendst te doen
uitkomen.
En daar-neven, dat zoo geheel andere grootere kerk
deel, bijna zonder kolommen, bijna zonder bogen,
zonder massiven boven-bouw, zonder boven-vensters,
en met niet meer hoogte onder zijn eenvoudige over
welving dan eene goede verhouding eischteeene