72 DE RESTAURATIE VAN HET ORGEL IN DE EVAN- Het is hier natuurlijk niet de plaats, als te technisch, daarover te schrijven. Met tal van orgelmakers en organisten heb ik daarover gesproken zonder instem ming te vinden; integendeel mijn voorliefde voor de sleeplade werd vaak toegeschreven aan verblinding, tot dat ik enkele maanden geleden in het Engelsch vakblad „The Organ” van Januari 1922 een artikel aantrof van Alexander A. Jude. In zijn „The barred and the barless sound boards” behandelt hij de vraag of er onderscheid is in aanspraak van dezelfde pijp geplaatst op de één of op de andere soort lade, wat hij, na natuurkundige en acoustische experimenten, bevestigend beantwoordt en ook bewijst, zonder, wat in zijn wetenschappelijk betoog trouwens niet tehuis behoort, zich er over uit te laten welk soort windlade aesthetisch den voorkeur zou verdienen. Dat ik mij a posteriori verheugde in dit artikel ge argumenteerd te vinden een der redenen, waarom ik niet had kunnen medegaan met de denkbeelden tot sloo- ping van dit Luthersche orgel, ligt voor de hand. Intusschen had ik het orgelfonds geadviseerd het instrument te laten schoonmaken, de frontpijpen te laten poetsen, versleten onderdeelen als vergaan leder, ver teerde koperdraden e. d. te laten vernieuwen en wat dies meer zijde verdwenen sexquialter opnieuw te laten inzetten, wat met absolute zekerheid mogelijk wasden windtoevoer te doen geschieden door een ventilator aangesloten op het gemeentelijk electriciteitsnet, maar overigens alles intact te laten, omdat reconstructie van hetgeen eenmaal geweest was natuurlijk immer een eenigs- zins hachelijk pogen zou zijn en blijk zou geven van de terecht zoozeer veroordeelde restauratie-richting, die be rucht is geworden door het epitheton „vieux-neuf” en de ongeschreven historie van het instrument zou vernietigen. Tot het bestaande dat behouden moest worden be-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1923 | | pagina 90