79
EEN 18E EEUWSCHE KRONIEK
B. het er niet mee eens was de sententie van het
Hof werd 10 Januari 1709 bevestigd en de erfgenaam
tot betaling veroordeeld.
(Stichus heette Anthony de Jong).
507. De Prins de Ligne was volgens transactie van
1610 tezamen met den prins d’Espinoy gekomen in het
bezit en den eigendom van verschillende landerijen in
„de casselenije van Rijssel”. Maar Lodewijk XIV had
hem er uit gezet in 1668 en had deze landerijen aan
d’Espinoy alleen gegeven. Nu requestreerde de Prins
de Ligne aan de Staten Generaal om hersteld te worden
in zijn goederen. De Staten verzochten advies aan den
Hoogen Raad over deze zaak, onder toezending der
stukken. Men bevond dat deze meest in de Fransche
taal waren gesteld. Den 9 April 1709 werd „geresol-
veert, dat ieder de stukken na sig soude nemen, en in
’t Duyts souden laten translateren, soo omdat eenige
heeren de Fransche taal niet al te seer magtig waren, als
omdat geoordeelt wiert, dat het tegen de luyster van den
Raad was hier te lande alles in Fransch te examineren”.
510. Bijnkershoek heeft nog al eens wat aan te
merken op den President Rooseboom, maar uit het
onder dit n°. geboekte geval blijkt toch wel, dat de
President een man was van gezag in het college, die
zich door B. niet liet intimideeren. Men was in raad
kamer op 23 April 1709 delibereerende over de vraag of
zeker geval van „indemniteit” kon worden behandeld vóór
dat twee daarmee samenhangende zaken waren afge
daan. Toen men hierover aan het beraadslagen was,
kwam de President, die te laat was, binnen en zeide
dat hij over die indemniteitsquaestie met den rappor
teur had gesproken, en dat die quaestie de andere be
hoorde vóór te gaan.