DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
88
Noorth. 1366 fol 2, in ontvangsten „Claes Deym
omme dat hy buten den ambacht van der Haghe
koren daar te laten malen. Deze maalloonen waren
inkomsten van den graaf, die echter reeds in 1343 de
molens verpacht had.
Deze molens zijn tot aan de omwenteling van 1572
in het bezit gebleven van den landsheer. Daarna kwamen
ze natuurlijk aan zijn opvolger in het landsgezag, de
Staten van Holland, die in 1576 t erf en ’t recht van de
drie molens in Haagambacht verkochten aan W. Hanne-
man, die in 1582 den Noord- en den Westmolen over
deed aan de magistraat van den Haag, (Pap. Reg. fol.
107 en vlg.) die er op haar beurt ook weder de bewoners
verplichtte op de molens hun koren te laten malen.
g. Het recht van ontginning en bebouwing.
Dit recht kwam den graaf als grondheer eveneens in
zijn geëximeerd gebied toe. Het baseert zich op het feit,
dat de geheele Haghe gtafelijkheidsgrond was. Niet
alleen het gebied, dat men altijd als den hofgrond heeft
aangezien, als Vijverberg, Plaats, Voorhout, Binnen-
en Buitenhof, neen, het geheele gebied was oorspronke
lijk hofgrond. Men kan de geschiedenis van de vorming
en de rechtsontwikkeling van die Haghe niet begrijpen,
als men dit feit voorbij ziet.
Hoe is men er echter toe gekomen dit kleinere gebied als
den specialen grafelijkheidsgrond aan te merken Omdat
de graaf zelf langzamerhand dit gedeelte van die Haghe
met bijzondere zorg onderhouden heeft. Maar pas in
het begin der 15e eeuw schijnt deze scheiding gemaakt
te zijn. (Zie hierover de uitvoerige bespreking in het
hoofdstuk over de jurisdictie op den „grafelijkheids
grond’’). Hoe is die scheiding ontstaan? Pas langzamer
hand.
Rent. Rek. v.
in den Haghe,
moei 111 tf.”