het
her berge
colleges, geraken de edelen
geheele Haghe verspreid.
Immers, krachtens zijn positie als grondheer had de
graaf in die Haghe het recht van bebouwing en ontgin
ning. Maar zonder hulp en arbeid van derden had hij aan
dit recht nog niets. Vandaar dat hij erven verhuurdeder
den kregen het recht tegen een zekeren jaarlijkschen cijns
op een stuk grond te wonen, daarop een huis te bouwen,
den grond te cultiveeren etc. Zoo raakt die Haghe allengs
bevolkt. Maar hij moet natuurlijk ook ruimte hebben
om den leden van zijn herberge en van de herberge
van de gravin en den leden van zijn raad een onderdak
te verschaffen. En naarmate die Haghe in den loop van
den tijd meer en meer de permanente residentie wordt
van den graaf, doet zich de behoefte aan een speciaal ge
bied, waarop de verschillende edelen en leden van de her
berge een woning kunnen hebben, gevoelen.
Hoofdvoorwaarde zal zeker zijn geweest, dat dit gebied
in de onmiddellijke nabijheid van het hof is gelegen. Het
gebied nu van Binnen- en Buitenhof, Plaats, Voorhout,
Vijverberg, leent zich bij uitstek hiertoe; het zal onge
twijfeld, waar het den rand van het bosch van die Haghe
uitmaakte en veel boomrijker was dan nu, het schoonste
gedeelte van die Haghe zijn geweest. Zoo zien we binnen
die Haghe zich weer een min of meer apart gebied
afscheiden, waar speciaal de edelen en de suppoosten
van het hof woonden, het gebied dat later, hoewel ten
onrechte, voor den waren grafelijkheidsgrond werd aan
gezien.
Die scheiding tusschen het gebied der buren en
gebied, dat voor de leden van de herberge aangewezen
is, wordt gevormd door de Beek. Dat wil zeggen oor
spronkelijk. Bij de latere uitbreiding van het hof en de
herberge en bij de vestiging van allerlei regeerings-
l en de suppoosten door de
WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 89