94 DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN V. d. Bergh I 533. 2) Zie Fockema Andreae. Het Oud-Vaderlandsch Burgerl. Rechtb. I, bl. 320. terwijl er in twee nieuwe buurten, up den Nortveen 39 en in Claes Robbrechtsland 5 genoemd worden. In de daarop volgende rentmeestersrekening van 1343,1344 is alleen sprake van erfhuren in de over eenkomstige buurten. Men zou kunnen meenen, dat met lanthure in dit geval iets anders bedoeld werd dan met erfhure. Een nauw keuriger beschouwen der rekeningen echter zal ons tot de conclusie voeren, dat met lanthure hetzelfde bedoeld moet zijn als met erfhure, dat beide woorden eenvoudig door elkaar gebruikt worden. Immers, in de rekeninge van 1354—1355, worden onder het hoofd „lanthure in die Haghe” de erfhuren in de verschillende buurten verantwoord en dito in de rekening van 1355—1356. Wat moet nu verstaan worden onder erfhuur? Het woord erf heeft geen betrekking op een stuk land, maar op het erfrecht. Erfhuur is in de eerste plaats een erfpacht. In een acte van 1250x), waarbij Lubbertus, abt van Egmond de rechten van zijn hoevenaars in Schagen bepaalt, heet het, dat hij hun geeft een stuk land in erfrecht dat gewoonlijk erfhure genoemd wordt, partem ipsius dedimus illis in jus hereditarium, quod vulgari terfhure dicitur”. Het is dus het recht een stuk grond en in ons verband een stuk hofgrond erfelijk te mogen bezitten, tegen betaling van een jaarlijkschen cijns, 2) of, zooals het in de grafelijke acten staat, werd de grond „verhuert” aan een persoon om dat „erflike te besittene toit siere behoef ende siere erfnamen”. Bij de bespreking van het recht van overdracht van onroerende tijnsgoederen vóór 1357 zullen we nader

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 116