WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW
99
III. Verplichtingen van de bewoners van
die Haghe en rechten van den graaf.
In het algemeen vinden we in de eerste plaats als
verplichtingen van de bewoners in die Haghe het op
brengen van allerlei lasten als:
a. de beden. Deze werden tweemaal ’s jaars geïnd,
met Mei de lentebede, met October de herfstbede.
Geregeld vinden wij voor elk van deze beden in de
rentmeestersrekeningen de somma van V en V st.
b. de botting, groot XXXVII st. en VII d.werd
tot 1396 97 om de twee jaar geheven en wel in ’t
oneven jaar Sedert 1396/97 wordt de botting om de
drie jaar geheven, „als van der bottinge in Rijnland
verschijnende tot elcken drie jaeren eens, als men ’t
incarnacion ons heeren beneden hondert deeien mach
in drien”.
Wat de inning van beden en botting betrof, werd
die Haghe tot het baljuwschap Rijnland gerekend.
Verder had in geen enkel opzicht die Haghe met het
genoemde baljuwschap iets uitstaande. Waterschappelijk
behoorde die Haghe, gelijk we later zullen zien, tot het
Hoogheemraadschap Delfland.
c. Verder brachten de bewoners van die Haghe nog
andere lasten op, die onder het schot en lot begrepen
waren, maar waardoor zij zich niet van andere onderdanen
van den graaf onderscheidden. In zooverre leeren die
verplichtingen ons dus niets bijzonders. Hadden ze echter
specifieke lasten, die niet alle onderdanen droegen?
d. Die specifieke lasten waren de hand- en spandiensten
of hofdiensten, die zij voor den graaf moesten verrichten.
Rentm. Rek. v. Noorth. 13441345, fol. 7item die bottinghe
in Riinland die en ghaf men teven jare niet, die ghaf men ten naesten
jare int oneffen jaer.