DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
116
1) Zie de hiervoren geciteerde benoeming van den baljuw Ghijskiin
van Ammers.
aangewezen, onder goedkeuring van den rentmeester
van Noord-Holland J).
Waar de schout, of liever de meijster van den Hove,
speciaal belast was met 't toezicht op ’t vervreemden
en 't erven van hofgronden, die cijnsplichtig waren,
volgens de geciteerde acte van 1313, spreekt het van
zelf, dat meijster van den hove en schepenen belast
waren met den overdracht van die onroerende tijns-
goederen, of met het vestigen van renten daarop. De
zaak zit eigenlijk zoo, dat tijnsgoederen niet vervreemd
mochten worden dan met toestemming van den grond-
heer en dat zonder diens consent oo/c geen renten op
het goed gevestigd mocht worden. Welnu, in het feit,
dat zijn vertegenwoordiger voorzitter was van dat ge
recht, lag de waarborg, dat zonder consent van den
grondheer in dit opzicht ook niets zou gebeuren. Tal
rijke acten van verkoop en van het vestigen van renten
op tijnsgoederen zijn daar, om de juistheid hiervan te
bewijzen. Het is niet noodig of dienstig ze alle te memo-
reeren. Een enkele echter worde tot bewijs gedeeltelijk
geciteerd, 't Is een acte van 1313 „up onser vrouwen
avonde te midden oechste”. „Wi scepenen in de Haghe
maken kont ende kenlic allen luden, dat voer ons quam
Hoveske Kerstant bi sinen vrien wille ende in ghesande
live ende verliede, dat hi vercoft hevet reyniere veren
banen soene vier morghen vries lants daer des kerstants
husinghe up staen ende sine sameninghe, dit erve is
ghelegen etc. ende dit voersproken erve heft dese
namelike reynier al betaelt den lesten penninc ende
den eersten desen selven kerstans ende van desen voer
sproken erve heft dese selve reijnier aijtfaen van desen