WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 117 voerseijden kerstans iene vrie ghifte ende ienen vrien eijghendomme voet gherecht also als recht was ende scepenen wijsden, ende anders niet ende dit voerseijde erve heeft deselve kerstant ghehuyrt terfhuyrwaer urn viertich scellinghe hollants jaerlix etc. ende dit voerseijde erve sal dese selve kerstant ende sine nacomelinghers houden vri ende quite van allen costen ende van allen dienste ende van allen cummer, die up dit voerseijde erve is jof comen mochte” etc. We zien hieruit dus, dat schepenen het recht van overdracht hadden van onroerende hoftijnsgoederen, en dat alleen de eigendom van een erf wordt overgedragen, maar de oorspronkelijke huurder blijft tijnsplichtig. Terloops zij hier nog eens herhaald, dat, als er sprake is van schout en schepenen in die Haghe, daarmede absoluut niet bedoeld wordt, dat ze schout en schepenen in het dorp zijn, maar in het gansche ambacht tot de Loozerlaan toe. In de eene acte trouwens noemen zij zich schepenen in die Haghe, in de andere heeten zij schepenen in 't Haghe-ambachtx). In 1325 krijgen „schepenen uter Haghe”, het recht om met den meijster van den hove „voirboden” te mogen maken „up wiin, up broet, up bier, up voedercoirn ende up voider ten paerde” 2). Die deze keuren overtrad, zou 3 ft’ verbeuren ten bate van den graaf. Ongetwijfeld zullen meijster van den hove en schepenen zelf de recht spraak hebben gehad in zake overtredingen van keuren. t Ligt tenminste voor de hand; later hebben ze die, zonder dat ooit hun deze rechtspraak is opgedragen, zoodat ’t zeer waarschijnlijk is, dat ze van den beginne af deze jurisdictie zullen hebben gehad. 1) Acte van overdracht van 1325, Rijksarchief: abdij Leeuwenhorst. 2) Leenk. Reg. EL 2 fol. 39.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 139