Ze bezitten verder het recht van certificatieze oor konden b. v. de stichting van een kapel in de parochie (1337/38 Februari 5) en ongetwijfeld zullen ze dus een vrij volledige lage jurisdictiemacht hebben bezeten. Of ze jurisdictie hadden in boedelzaken, valt niet met zeker heid te zeggen. Hoogstwaarschijnlijk wel. Wel had de graaf, krachtens zijn positie als landsheer, de opper- voogdij over alle minderjarigen en meer in het bijzonder over weezen en andere personae miserabiles 1), en droeg hij in die Haghe het momboirschap over weezen op aan den meijster van den Hove. En hierbij is de derde acte ter sprake te brengen, waarin de meijster van den Hove en dat voor het laatst, voorkomt, die van 10 Augustus 1332 2). „Wi Willem, grave enz. maken cond enz. dat wi Janne, onser valckenair, alsulke gratie ghedaen hebben, dat wi willen, dat sijn wijf ende sine kinderen na sine doet ghebruken sulke vrijhede als hi nu heeft ende dienst vrij bliven van sulke goede, als hi nu dienst vrij es. Voirt, dat soe wie Meester van onsen weghen in die Haghe es, jof dat soe wie Jan voirs. selve dair toe kieset voir sine doet sine kindere te vermontbaren, dat die sier kindere montbair wesen sal ende soe watter die ghecoren montbair toe doet ter kindere oirbair, dat sullen wi ghestade houden”. Dat deze valkenier toevallig een van de dienaren van den graaf is, is waarschijnlijk de reden niet, dat de meijster van den hove hier genoemd wordt als de momboir van rechtswegen, 't Ligt eigenlijk voor de hand, juist in verband met de jurisdictie, die de meyster van den hove had met betrekking tot onroerende goederen, dat hij in die Haghe de momboir van alle weezen zal DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN 118 Mr. de Blécourt, bl. 56. 2) E. L. 1 fol. 95vs.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 140