DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN 122 periode in de ontwikkeling van de rechterlijke verhou dingen genomen om den volgenden reden. Zooals de toestand is vóór 1357 kunnen we zeggen, dat èn in de lage èn in de hooge rechtspraak voor de bewoners van die Haghe een zekere onmondigheid, of als ge wilt, een zekere voogdijschap heerschte. En in crimineele èn in civiele zaken, in zaken van contentieuse en in die van vrij willige rechtspraak was er de rentmeester van Noordhol- land of de meijster van den hove, die onmiddellijk den graaf vertegenwoordigt als voorzitter van het rechtscollege. Die Haghe als bezitting, onderhoorigheid of domein van den graaf wordt als de grond bij elk ander hof, door den hofheer geëxploiteerd ten eigen bate, en feitelijk direct door hem bestuurd en geregeerd. In de periode van 1357 af zien we optreden een baljuw en een schout, zeker, de eerste aangesteld natuurlijk door den graaf en de laatste door den eerste, maar niet meer afhankelijk van den rent meester, maar als zelfstandige ambtenaren naast den rent meester, die geen zitting meer heeft noch in het lage, noch in het hooge gerecht. Dat wil dus zeggen dat de onmon digheid, de voogdijschap feitelijk is opgeheven. De rentmeester als meijster van den hove, wordt terzijde geschoven, die Haghe is niet meer het aanhangsel van het hof, dat van uit het centrale punt bestuurd en berecht moet worden. De invloed, vooral van de huijsluijden, de finan- tieele macht, die zij tegenover den graaf ontwikkelen en de verplichtingen, die daartegenover de graaf jegens hen krijgt, zijn van dien aard, dat zij een eigen rechtspraak van de huijsluijden wettigen. Want van uit dit standpunt, de steeds groeiende macht van de huijsluijden tegenover den graaf en ook tegenover de welgeborenen, moeten we de ontwikkeling van de rechterlijke verhoudingen in die Haghe zien: dan begint de rechtsgeschiedenis van die Haghe voor ons te leven.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 144