weerspiegelt? Dit: dat het grafelijke consent voor den
overdracht van onroerend goed noodig, vervalt en zij dus
[eitelijk over de hun in erfhuur afgestane gronden als
hun eigendom mogen beschikken. We zullen nu achter
eenvolgens de verschillende rechterlijke colleges be
spreken en dan allereerst:
b. Baljuw en welgeboren mannen.
Reeds in 1354 vinden we in het register E.L. 25 van de
Leenkamer een aanstelling vermeld van een ander persoon
dan den rentmeester van Noordholland tot baljuw en
schout van die Haghe. Een commissie van deze persoon,
Adaem van Berwaerde schijnt verloren te zijn gegaan,
zoodat we over zijn verhouding tot den rentmeester niet
oordeelen kunnen. In navolging van den rentmeester
echter is hij schout en baljuw tegelijk. De commissie van
den daarop volgenden baljuw, Ghijskiin van Ammers,
van 1356, is reeds medegedeeld. Uit die commissie
leeren we:
le. dat hier voor het eerst het baljuwschap van het
schoutambt gescheiden wordt„hi sal enen scoute setten
int Hagheambacht”. Deze scheiding is sindsdien, voor
zoover na te gaan is, in het verdere gedeelte der 14e
eeuw en in de 15e eeuw, gebleven. Pas einde 16e eeuw
komen baljuwschap en schoutambt weer in één hand.
2e. deze baljuw is geheel afhankelijk van den rent
meester hij wordt door dezen aangesteld en is aan hem
rekenplichtig, „hier of sal hi onsen rentmeester goede
rekeninghe ofdoen, also dicke als hijs hem vermanen
sal”. En hij blijft gehandhaafd als baljuw „tot ons rent
meesters wedersegghen”.
Deze baljuw is dus een aan den rentmeester onderge
schikte ambtenaar. Echter, reeds in het volgend jaar
1357 verandert de zaak en komt er een baljuw, onmid
dellijk aangesteld door den graaf en onmiddellijk reken-
124
DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN