126
DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
Jan Ruychrock van der Werve
1) Bevelinge van ’t baljuwschap aan
22 Mei 1458.
dus met onomstootelijke zekerheid, dat de baljuw in 1357
was een van den rentmeester onafhankelijk ambtenaar
met een eigen rekenplichtig beheer en dat is sedert dien
zoo gebleven. Of sterker nog, onafhankelijk zijnde van
den rentmeester heeft de baljuw in den loop der jaren zich
ook nog een vrij onafhankelijke positie tegenover den
graaf verworven, zooals we in een volgend hoofdstuk
zullen zien.
Wat was nu de taak van den baljuw? In ’t algemeen
uitgedrukt deze, dat hij moest „bewaren, onderhouden,
ende bescermen onsen rechten, hoicheden ende heer-
licheden” Door den graaf aangesteld als zijn plaats
vervanger in het gerecht kon zijn taak geen andere zijn.
Hij was dus in ’t algemeen belast met de regeering van
die Haghe, het aanstellen van ambtenaren als schout,
schepenen, clerken, boden etc., de ordonnantie’s door den
graaf gemaakt, doen naleven, overtredingen berechten en
de boeten innen, crimineele zaken berechten en dergelijke.
Maar beter dan in zoo'n algemeene omschrijving kun
nen we den taak van den baljuw leeren kennen uit zijn
instructie. Als voorbeeld worde gekozen die van den
baljuw van 1475, zooals die in de baljuwrekening van
1475—76 gecopieerd staat. Hij berecht dan: „alle crimi
neele en civiele saken in ’t voorscr. baljuwschap vallende
ende verschijnende, verbeurde peijnen dragende vijf ende
twintich pondt ten voirs. prijse, uutgezeit ende behoudelic
Van valsche zegelinge, valsche getuijge, valsche munte,
dootslagen, vredebraken, ontschakingen, vrouwecracht,
moort, moortbrant, reeroef lijkschennis), straetroef,
conspiracie, despiracie, monopole, clockslach, ende andere
gelijcke groote ende exempte breucken, mitsgaders alle