WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 131
1) Leenkamer Register 326, fol. 45.
worden, daer aff sal hii hebben den X™ penning van
des dair aff comen sal ende wairt dat yemant enigen
boeten mit rechte in sijn bedrijve verbuert hadde, die
miin genadige here quit scoude mit sijnen brieve off van
der bailiuscip voirs. quytse gescouden woirde dat sal
wesen in afcortinge van de LX ffi voirs. wairt oick dat
die bailiu ergent gesent off ontboden worde bij mijnen
genadigen here brieve buten sijnen bedrijve, dair off
soude die bailiu voirs hebben voir sijnen coste XII st.
holl. sdages na uutwisinghe sijnre bevelinghe alle dinghe
sonder argelist. Dit is geschiet bij minen here” etc.
Het baljuwschap van der Haghe moet wel een voor-
deelig ambt geweest zijn wat zoowel tegen de be
woners als tegen den baljuw kan pleiten - gezien het
feit, dat de pachtsom gaandeweg hooger wordt en in
1504 de respectable som van 450 ponden per jaar be
draagt. (Het baljuwschap van Zuid-Holland deed in dien
tijd 300 pond, dat van Kennemerland 400 pond, dat
van Delfland 600 pond per jaar.) In overeenstemming
daarmede stijgt dan ook weer de som, die de baljuw jaar
lijks van den graaf uitgekeerd krijgt, zoodat bv. in de acte
van verpachting van 1480 en volgende jaren staat, dat
de baljuw geen rekening behoeft te doen van „zijnen
ontfanck van de civiele boeten, bruecken ende vervallen,
mitsgaders simpele dootslagen, simpele diefte, lantwin-
ninghe ende oick alle verboerde peijnen, bedragende 25
pont van 40 gr. vlaemsch ’t pont ende daironder.”
De vierschaar van den baljuw stond naast het schavot
op de scheiding tusschen Plaats en Vijverberg, ten
minste tot ongeveer 1505. In een klein huisje naast het
schavot was de bank van den baljuw en welgeboren
mannen. In de Graf. Rekeningen van 14 Mei 1460 tot