wordt moet „den viverberch reijn ende sulver van
vuylnisse houden ofte doen houden, oick mede die
beesten dair aff te keeren of wech jagen, dat sij niet
scadelich en sijn ende die hecken up beijden eijnden van
den viverberch des versocht sijnde, open te doene ende
terstont weder te sluijten.”
De „kaque” waar de lichtere straffen werden vol
trokken, stond op de Vischmarkt, de tegenwoordige
Groenmarkt, tusschen Hoogstraat en Venestraat. (Reg.
Crim. Sententiën A. van 't Hof, fol. 25).
c. Het gerecht van schout en schepenen.
Reeds bleek hoe voor ’t eerst in 1356 het schout-
ambt van het baljuwschap werd afgescheiden. En van
dien tijd af zijn de beide ambten in de volgende ander
halve eeuw niet weer in één hand vereenigd geweest.
Verder bleek uit de desbetreffende baljuwcommissie,
dat deze schout volkomen afhankelijk was van den
rentmeester, „de baliuw sal enen scoute setten int
Haghe-ambacht, so wien onse rentmeester wil maar
dat er reeds in 1357 een schout komt, onafhankelijk
van den rentmeester, aangesteld door den baljuw. Echter
reeds in 1389 vinden we den schout aangesteld door
den graaf zelf x) en waarschijnlijk was dat vóór dit
jaar ook al het geval. De schout was rekenplichtig
aan den graaf en diende hem zijn rekening in van de
ontvangsten en uitgaven in zijn schoutambt gedaan. Zoo
lezen we in de baljuwrekening van Foijkijn Foijkynsz.
van 1382/83 onder uitgaven„item ghegheven Claes den
Bruijne bi miins heren open brieve ghegheven in de
Haghe op onser vrouwen avond purification, int jaer
LXXXII die miin here hem sculdich bleef in siinre
lesten rekeninghe van den scoutambacht van der Haghe
WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 133
Reg. Leenkamer, Liber IV, fol. 291.