DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
134
Register II, Commissie’s Rekenkamer.
gheliker wijs als treces daerof inhout XIX XIII st.
IIII d.”.
Zooals het gegaan is met het baljuwschap van der
Haghe, zoo ging het ook met het schoutambt, het werd
in pacht genomen door den schout. Volgens de Riemer
zou het schoutambt voor het eerst in 1450 in pacht
genomen zijnjammer genoeg geeft hij niet aan, uit
welken bron hij dit heeft geput. De eerste verpachting
van het schoutambacht door schrijver dezes gevonden
is van 14 Augustus 1481 aan Willem Oom van Wijn
gaarden, zoon van den baljuw Jan Oom, voor den tijd
van zes achtereenvolgende jaren, na leening van drie
honderd ponden, onder conditie, dat Maximiliaan van
Oostenrijk en Maria elk jaar 50 pond terugbetalen en
dat de schout of zijn stedehouder zal houden, wat elk
jaar het schoutambt meer dan 50 pond aan baten af
werpt. Tot stedehouder stelt Willem Oom op 24 Augustus
aan Philip Willemszoon 1).
Zooals reeds gezegd, is de toenemende macht van de
huijsluijden ongetwijfeld oorzaak geweest van het feit,
dat die Haghe een eigen gerecht kreeg. En dat juist
door dit eigen gerecht vanzelf het consent verviel, dat
de graaf door zijn „meijster van den hove’’ aan den
overdracht van gronden in erfhuur hechtte, zoodat
hierdoor juist ten duidelijkste werd gedemonstreerd, hoe
die gronden als volkomen eigendom der huijsluijden
werden aangezien, wat alweer hun toenemende macht
bewees.
Hoe sterk inderdaad de macht der huijsluijden in deze
periode toeneemt, wordt niet minder duidelijk in het
licht gesteld door de wijze, waarop in den loop der
jaren de schepenen gekozen worden, waaruit dan tevens