DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
140
het maken van „alle lijftochten als van broot, vleys,
booter, kaas, melck, ycken van tonnen, maten, gewichten
ende diergelycke”.
En hiermede in overeenstemming is dan ook de
confirmatie door Karel V op 8 April 1539 (Bres. Roode
Reg. Rekenkamer fol. 32) van het zoo juist geciteerde
privilegie van 1408, waarin hij zegt „soe verre alst
roert die kueren, toegewesen ende gekuert bij den voorn,
schout ende gerechte van de Hage”.
In een ongedateerd privilegie vermoedelijk van 1406,
want het staat in het memoriaal B. H. van de Leen
kamer fol. 95 tusschen twee acten van 1406 in krijgen
schout en twee schepenen het recht om bij kort geding
van onwillige betalers van den wijnaccijns het ver
schuldigde te mogen innen.
Ter verduidelijking diene, dat de graaf tot 1483 zelf
in die Haghe den wijnaccijns inde of verpacht had van
allen wijn, die hier werd ingevoerd; „uutgenommen
mijns heren wine die tot synre herberghe coemt”, deze
was accijnsvrij. De pachter had „excynsemeysters” in
zijn dienst, die met de inning van den accijns belast
waren, maar die geen bevoegdheid hadden, gerechtelijk
van onwilligen den accijns te nemen. Nu bepaalt de
graaf „item so sal men tgelt van de voirscr. excynse
den voirscr. excynsemeysters betalen tot hore vermaninghe
off binnen achte daghen nae, wayr yemant, die dat niet
en dede, so heeft mijn genadighe heere bevolen sinen
scout mit tween scepenen van der Haghe, dat sij tot
vermaninghe der excynsemeysters off hoeren gewairden
bode him een onvertoghen recht over dien doen binnen
drien daghen na der vermaninghen voirscr. sonder langer
virtreck”.
Gelijk reeds gezegd is, inden schout en schepenen het
schot en behoorde tot hun taak het „hoven’’ van de