WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 147
deze vraag geeft een acte van 1566,
wel worden er dan twee aangesteld. Echter, op grond
van wat bepaald werd bij de genoemde sententie, mogen
we wel aannemen, dat er van 1483 af steeds twee
tresoriers zijn geweest, een voor het dorp met omge
ving en een voor Eikenduinerambacht. Uitgesloten mag
het ook wel heeten, dat de schepenen, die toch al
overladen waren met allerlei finantieele bevoegdheden,
gelijk we in het hoofdstuk over de burgemeesters nog
nader zullen zien, de functie van ontvanger van den
accijns in den beginne erbij zouden hebben uitgeoefend.
f. Schout en besetter van Scheveningen.
Van een schout van Scheveningen hooren we reeds in
1435, als we in het register Commissiones Bourgondie
van de Leenkamer 14281453 fol. 60 de volgende notitie
lezen„Op ten 27sten dach in Juni ’35 beval mijn genadige
heer Simon Frederik ’t schoutambacht van Scheveningen
duerende tot mijns genadigen here of des baillus van der
Hage wederseggen”.
Jammer genoeg is zijn commissie hierbij niet opge
nomen. Waarschijnlijk zal ’tambt vóór 1435 ook al be
staan hebben. Een enkele maal ontmoeten we dezen schout
nog weer, zoo in de Baljuwrekening van 14761478,
fol. 2, waar sprake is van doodslag op deze persoon
gepleegd en in het zwartbonte register der Rekenkamer
fol. 116, 12 Dec. 1500, wanneer hertog Philips tot visch-
afslager te Scheveningen benoemt Barthout van Bakenes,
die den afslag verpacht aan Claes Pietersz, schout van
Scheveninck, 12 jaar lang voor 1 pond per jaar.
Wat voor iemand was deze schout? Een schout in
den zin, waarin dit woord altijd verstaan wordt, kan
hij niet zijn geweest, daar de schout van der Haghe
ook schout in Scheveningen was en Scheveningen geen
aparten schout had.
Een oplossing van