DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
150
het
n.l. de z.g. grafelijkheidsgrond, het gebied gelegen ten
noorden en oosten van de Beek, dat bij de bespreking
van het recht van bebouwing en ontginning van den
graaf als grondheer nader is aangeduid. Et blijkt, zooals
de bronnen het uitwijzen van een uitsluitende recht
spraak op dat gebied van 's Graven raad of het Hof
van Holland niets. Wel zijn, vooral ook na de omwen
teling van 1572 herhaaldelijk twisten tusschen het
Haagsche gerecht en het Hof van Holland over de
jurisdictie op dat gebied ontstaan, waarin het Hof de
jurisdictie voor zich opeischt, maar reeds die twisten
bewijzen, dat in elk geval het Hof niet de uitsluitende
jurisdictie op dit gebied gehad heeft. Maar welk gebied
was dan wel onttrokken, geheel en al, aan de jurisdictie
van schepenen en welgeborenen Dat gebied
ligt voor de hand was dat van het hof.
De vraag rijst nu echter, welk gebied hieronder ver
staan moet worden. Ongetwijfeld het gebied, waarop
het kasteel stond van den graaf, dus het Binnenhof.
Maar werd tot dit gebied ook gerekend het Buiten
of Nederhof, waarop verschillende gebouwen stonden,
waarin ambtenaren van den graaf woonden en waarop
werkplaatsen en stallen gevestigd waren, etc.?
Neen. Wanneer van het hof werd gesproken, werd
daarmede altijd bedoeld, wat wij noemen het Binnenhof
en niet het Neder- of Buitenhof, nog minder Vijverberg
of Voorhout. Reeds de naam Neder- of Buitenhof, d. i.
buiten het hof, toont, dat dit terrein nimmer tot het
hofterrein werd gerekend.
De Voirpoorte van den Hove, was de poort vóór
het hof gelegen. Als in 1516 Keizer Karel V bepaalt,
welke personen buiten de accijnsheffing van de Magistraat
van die Haghe vallen, omschrijft hij ze op de volgende
wijze, volgens de acte daarvan in het Francyne Register