WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 153 van Holland. Maar het Hof van Holland verwijst de zaak naar het landgerecht, dat is het gerecht van baljuw en welgeboren mannen, om de volgende redenen Nadien dat 'tvoors. vechtelic op der straet en niet in mijns ge- nadichs, Heeren Hof geschiet is, noch oick niet en roerde eenighen dienst, die mijnen genadige Heere of sijnen Dienres antreffen mogen, mair slechts geschiet is van lichten en swaren woirden, die sij mit malcan- deren gehad hebben, dat die voirs. Philips en Gillis gebroederen 't recht van haeren dooden broeder ver volgen sullen na den Landrecht, als men van outs van sulken saken costumelic is te doen, want 't voirs. recht een yegelic scarp genoeg is”. Waaruit dus volgt, dat als dit gevecht plaats ge grepen had op het Binnenhof, het Hof van Holland zich er wel mede bemoeid zou hebben. Maar waar dit niet het geval was en deze zaak ook niet „roerde eenighen dienst die mijnen genadige Heere of sijnen Dienres antreffen mogen”, wordt dit proces verwezen naar het landgerecht, waaruit dus met onomstootelijke zekerheid volgt, hetgeen hiervoor beweerd was, dat alle delicten] buiten 't hof van den graaf gepleegd, berecht worden volgens het landrecht, d.i. dus door baljuw en welgeborenen. Alleen dus op het Binnenhof, dat is dus op het terrein van ’s Graven woning, had 's Graven Raad of ’t Hof van Holland uitsluitend de jurisdictie. Deze opvatting en oplossing der dingen zal misschien menigeen te eenvoudig en daarom onjuist voorkomen, omdat men zal zeggen: „ja, maar dat gebied ten N. en O. van de Beek was toch grafelijkheidsgrond, de fundus flscalis, gezien ook de geciteerde acte van 1671 op dien grond woonden toch edelen en leden van 't hof” etc. Nu wat die acte van 1671 betreft, daarover

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 175