154
DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN
omdat men
wat die Haghe
zoo aanstonds nog wel meer. Eerst dit. Noodeloos heeft
men in de beschrijving van de rechtstoestanden binnen
die Haghe, de zaak ingewikkelder gemaakt dan ze al
is, omdat men niet goed las wat er stond in de ver
schillende acten en omdat men altijd een verkeerd be
grip heeft gehad van wat die Haghe naar aard en uit
gestrektheid aanduidde. Juist doordat men immer vastzat
aan dit verkeerde idee, dat die Haghe alleen aanduidde
het dorp en niet het gansche geëximeerde gebied tusschen
de Zijdwinde en de Loozerlaan, heeft men zich van het
jurisdictiegebied van baljuw, welgeborenen, schout en
schepenen, een verkeerde voorstelling gemaakt.
Want wat staat er in de instructie’s van baljuw en
schout? Dat zij zullen zijn baljuw en schout in die Haghe,
dat is dus in dit gansche gebied, waarvan natuurlijker
wijze alleen uitgesloten kan wezen het Binnenhof.
In geen enkele instructie, noch van den baljuw, noch
van den schout lezen we dat er eenig gebied in die
Haghe buiten hun jurisdictie valt. Integendeel, ze zijn
baljuw en schout in die Haghe, dus óók op het z.g.
gtafelijkheidsgebied. Dat wil dus zeggen, dat ten eerste
schout en schepenen bevoegdheid hadden van overdracht
van onroerende goederen op dien „grafelijkheidsgrond”.
Wie trouwens de moeite wil nemen een van de hof
boeken op te slaan, die zal zien, dat het op dien grond
wemelt van erfhuren. En waar het onomstootelijk vast
staat, dat schout en schepenen de vrijwillige jurisdictie
hadden over erfhuurgronden in de geheele Haghe,
waarom zouden ze die dan niet gehad hebben op wat
men noemt den grafelijkheidsgrond? En wie den klapper
op de transporten in 't Haagsche Gemeente-archief op
slaat, zal zien, dat overdrachten van onroerende goederen
op het „grafelijkheidsgebied”, voor schout en schepenen
in de 16e eeuw heel vaak voorkomen.