DIE HAGHE ALS AMBACHT, PAROCHIE EN 164 Holland Jacob Bosschaert, B. beg. 17 Juni 1448, J) Mem. Hof v. fol. 124. personen uit het personeel of de omgeving van den graaf. Zoo worden er in 1400 twee kamerlingen van den graaf aangesteld tot houtvester, terwijl sinds 1450 er een of twee uit de raden bij commissie van hertog Philips worden aangesteld 1). Langzamerhand is dit houtvesterschap een belangrijk ambt geworden, zoodat onder het rentmeesterschap van Jan van Assendelft deze als administrateur over het bosch zijn plaats in 1480 moet afstaan aan den houtvester, Philips van Wassenaer. Sinds 1467 echter bestaan er al aparte rekeningen van het bosch, zoodat de verant woording dier administratie niet meer in de rentmeesters- rekeningen van Noordholland voorkomt. De rentmeester schijnt toen opdracht te hebben gekregen over het bosch afzonderlijke rekeningen in te dienen. Van 1480 tot 1532 berust de administratie bij den houtvester, die dus ook aparte rekeningen indient, welke worden afgehoord door de Rekenkamer. Van 1532 af heeft de rentmeester van Noordholland de administratie weer onder zich. 2. Jurisdictie. De jurisdictie in het bosch van der Haghe berustte, voor zoover het geen jachtdelicten be trof, bij het gerecht van der Haghe. Dit volgt van zelf uit de instructies van baljuw en schout, aan wie 't ambt wordt gegeven in de gansche Haghe. Men zie verder hier voor o.a. de reeds genoemde sententie in het memoriaal van Hendrick Claesz. Dit wil dus zeggen, dat er vóór 1357 in crimineele delicten recht gesproken werd door den rentmeester van Noordholland met welgeborenen na 1357 door den baljuw met welgeborenen. Van civiele zaken zal er wel geen sprake geweest

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 186