2) WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 165 één of den Merula, Wildernisse I, bl. 56—64. v. Mieris IV, 777, Leenk. Mem. 317 fol. 21. zijn in het bosch. Crimineele delicten, waarvan beide partijen behoorde(n) tot de ambtenaren van graaf of het hof, werden natuurlijk door 't Hof berecht, zooals dit in de gansche Haghe ’t geval was, evenals de exempte misdadigers, van wie de graaf de berechting aan zich had gehouden. De jurisdictie in jachtzaken leeren we kennen uit de ordonnantie’s betreffende het bosch. De jurisdictie be rust tot 1517 bij den rentmeester van Noordholland en ’s Graven Raad, of liever bij het Hof van Holland. Na 1517 krijgen we voor jachtzaken een andere juris dictie, n.l. die van houtvester en meesterknapen, volgens het in dat jaar op 26 December uitgevaardigde Alge meen Placaat op de wildernissen en bosschen.x) De houtvester eischte namens den landheer; de meester knapen wezen het vonnis. Als een soort „gardes cham- pêtres” fungeerden de beide portiers van de poorten. Deze mochten de delinquenten arresteeren, behalve als het personen van hoogen rang waren; tegen dezen mochten ze alléén als getuigen a charge optreden bij den rentmeester, die hen vervolgde. Uit de ordonnanties leeren we ook het wild kennen, waarop gejaagd werd. Dit was „vliegende wilt”, als patrijzen, en „ander wilt”, als lamoigen (fazanten) veld hoenderen en „groff wilt” als herten, hinden, roode deijnen, hazen en konijnen. De voornaamste ordonnantie’s met verkorten inhoud volgen hier: April 1425 2): Verbod van boomen of telgen af te houwen; de rentmeester zal de schuldigen beboeten met 10 tb’.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 187