schermen, daar het groot gevaar liep, „bij eenige quaet-
willigen” te worden geplunderd. Maar nauwelijks eenige
dagen later keerde Valdez met een deel der zijnen terug,
zonder daarover echter voldoende gezag te hebbende
muiterij verergerde en het plunderen en rooven werd
steeds erger. Tot eerst den 29sten November de soldaten
hun vroegeren aanvoerder gevangen nemende naar Haar
lem en vandaar over Amsterdam naar Utrecht aftrokken.
Maar ook de prinsetroepen waren niet héél veel
beter te vertrouwen. Als men bedenkt, dat de mannen
aan wie was opgedragen de hofgebouwen te beschermen
en wederom in eenigszins bruikbaren staat te brengen,
niets beters wisten te doen dan zich van het nog aan
wezige lood, ijzer en wat verder waarde had, meester
te maken en het 's nachts buiten den Haag aan opkoo-
pers uit te leveren, dan kan men zich voorstellen welk
lot de leegstaande huizen trof welker Spaanschgezinde
eigenaars de vlucht genomen hadden!
Het kostte de overheid, die niet over veel machts
middelen te beschikken had, heel wat moeite om orde
te scheppen en de zaken weer zoowat op gang te brengen.
Nog in 1576 zag het er in den Haag treurig uit volgens
de getuigenis van Bot, die niet alleen historicus was,
maar ook contrerolleur van hofsgebouwen opzichter
met functies van architect en dus voor dergelijke
zaken wel oog had. In het negende boek zijner Neder-
lantsche Historiën verhaalt hij
„Deze playsierige plaetse, ik meene de Vlecke van
„den Hage, was in desen jaare 1576 seer desolaet, deur
„dese inlantsche oorloghen, want dezelve niet alleen
„van den Stadhouder, Suppoosten van den Hove, maer
„mede van alle de Edelen, ryke personagien, ende ook
„mede van de voornaemste en principaelste Borgeren
„verlaten was (meest alle binnen Delft gevlucht zijnde)
HOE DEN HAAG ZIJN CINGELS KREEG
6
I