WATERSCHAP TOT HET EINDE DER 16E EEUW 169
Groan Bonte Reg. Rekenkamer fol. 230vs.
Zoo maken dus de schepenen, waar zij zelf met de
buren het baljuwschap pachten, zich van de hooge juris
dictie meester en het is dan ook niet te verwonderen,
dat men in de baljuwrekening van 1504/05 voor het
eerst de schepenen ziet optreden in de berechting van
die delicten, waarin men daarvoor de welgeborenen ont
moet en men deze laatsten ook nimmer meer na dien
in de rekeningen van den baljuw ziet verschijnen. Zoo
berechten dan volgens die baljuwrekening de schepenen
met den baljuw „vervalsching van laken, simpele diefstal,
simpele dootslag, valsche eed,” etc.
En daarom is het ook niet te verwonderen, dat we
in de commissie van den eersten baljuw, die uit een
nominatie van 6 personen gekozen is, nl. Godschalck
Oom van Wijngaarden, lezen, dat hij heeft te manen
„die van den gerechte van den voirsz. dorpe ende vri-
heit recht, wet ende justitie te doenen ende laten ge-
schien eenen yegelicken diet aen hem begeeren sal ende
in den saken ende stucken tot sijn kennisse beboerende"
Waaruit we dan zien, dat hij met het gerecht, dat zijn
de schepenen van der Haghe, alles wat tot zijn com
petentie behoort, berechten zal.
Zoo zien we dan op rechterlijk gebied in die Haghe
zich eene ontwikkeling afspelen van min of meer hoorig
gebied, dat in rechterlijk opzicht onder voogdij staat
van den graaf, tot een feitelijk zelfstandig gebied, waarin
de huijsluijden het machtigste element zijn, die 't baljuw
schap gepacht en derhalve de crimineele jurisdictie be
machtigd hebben.
En ongetwijfeld zal de invloed der buren in ’t alge
meen en der huijsluijden in 't bijzonder op het schout-
ambt ook wel zijn toegenomen, daar de graaf hun o.a. de