7
HOE DEN HAAG ZIJN CINGELS KREEG
8
is er een
Maar Delft kreeg zijn zin niet. De Prins achtte het
afbranden van het dorp als verdedigingsmaatregel on-
noodig en overigens schadelijk. Bovendien zou als men
Maaslandsluis slechts kon behouden, het gevaar van
een vijandelijken inval in dit kwartier niet te duchten
zijn. Dit gevaar was dus afgewend. En om te toonen,
dat de Delftsche bewering als zou Den Haag geheel
onverdedigbaar zijn niet houdbaar was, maakten de
Hagenaars er werk van de Spaansche schansen, tijdens
het tweede beleg van Leiden verbeterd en versterkt, in
goede orde te houden. Een keur verbood (1 Juni 1575)
„te lopen over ofte deur de schanssen van den Haege,
ofte eenige toepaden ende ganck daardoor te maecken
nochte oick enich hout, leggende in deselve schansse te
nemen ende te berooven”. Ook langs de kust te Sche-
veningen bleef men waakzaam blijkens een keur van
9 October d.a.v.
Het is niet onmogelijk dat in deze jaren over een
nog deugdelijker versterking is gedacht. In 1577 toch
waren de regeeringscolleges weder in Den Haag terug
gekeerd en was de beteekenis van het dorp als centrum
der landsregeering weer zooveel grooter geworden, eene
beteekenis welke de plaats zelf door allerlei maatregelen
zich waardig trachtte te maken, maar ik vind in het
voortreffelijk gedocumenteerde werk van den heer Smit
geen aanwijzingen, en daarom lijkt het mij tenslotte
toch waarschijnlijker, dat wanneer prins Maurits in zijn
brief van Mei 1600 de plannen van zijn vader en de
Staten („welke niet geëffectueert zijn”) in herinnering
brengt, hij slechts aan de boven reeds vermelde werk
zaamheden heeft gedacht vóór Leiden's beleg. Hebben
de twee vreemde kaarten die op het Rijksarchief worden
bewaard, misschien daarvoor gediend?
In dat geval men zie de afbeelding