HOE DEN HAAG ZIJN CINGELS KREEG
11
daarvan over de ingezetenen was er echter steeds deze
groote moeilijkheid, dat de aanzienlijksten en meest ver-
mogenden behoorden tot de Suppoosten van den Hove
en als zoodanig voor de gemeentelijke heffingen onbe
reikbaar waren. In de jaren na den terugkeer der hooge
colleges binnen den Haag was men echter tot een op
lossing gekomen door het treffen van een overeenkomst
tusschen de Haagsche Magistraat en de hooge Colleges
(Hooge Raad, Hof van Holland en Rekenkamer), waarbij
de laatsten toezegden bepaalde accijnsen te zullen heffen,
waarvan de suppoosten niet vrij zouden zijn; uit die
middelen zou den Haag worden gesteund. De zoo tot
stand gekomen Sociëteit zou dus ook thans het aan
gewezen lichaam geweest zijn om de middelen voor de
versterking te verschaffen, maar sedert eenige jaren
waren geschillen ontstaan, wat, gezien den geest onzer
voorvaderlijke regeeringscollegiën en de zeer netelige
materie, geen oogenblik verwonderen kan. De Sociëteit
functionneerde niet meer.
Het lijkt mij zeer waarschijnlijk, dat de Staten van
Holland thans een herstel der goede verhoudingen dub
bel wenschelijk achtten, en wij moeten dus in dit licht
de pogingen zien van Johan van Oldenbarneveldt om
den vrede te herstellen, welke pogingen van hem en twee
anderen in 1603, in October, leidden tot een arbitrale
uitspraak en een nieuwe overeenkomst, in 1604 van
kracht geworden.
Dadelijk in 1604 ontstond voor den Haag dus weer
de mogelijkheid oorlogsgeld te krijgen. Het feit dat onze
kaart kort na dat jaar is ontstaan, wijst er op, lijkt mij,
dat het Gemeentebestuur onmiddellijk aan een deskun
dige heeft opgedragen om een plan te maken en in ver
band daarmede een begroeting in te leveren.
De begrooting kennen wij niet maar zij zal vrij hoog