EN BUITENHOF 28
251
Zie de afbeelding in dit Jaarboek.
naissance van daarvoor en de nieuwe renaissance der
antieke vormen van daarna aaneensluiten.
Vanaf 1761 is Humbert in den Haag gevestigd; hij
betaalt in dat jaar zijn meestergeld voor de schilders-
confrerie Pictura, wordt in 1767 genoemd als leerling
op de Teekenacademie dier confrérie (leerling wil hier
alleen zeggenteekenaar, zooals ook de bekende Ziesenis,
„Cheur vorstelijk Hanoversche Kabinetschilder’’, in 1768
als „leerling” wordt vermeld). In 1792 volgt hij den
naar Engeland vertrokken Schweickhardt op als Regent
der Teekenacademie, houdt in 1792 als zoodanig bij de
prijsuitdeeling een redevoering over „de wezentlijke
schoonheid van ’s menschen lichaam” en is in 1792 ook
hoofdman van Pictura zelve. In Jan. 1794 vertrekt hij
naar Amsterdam zonder orde op zijn zaken gesteld te
hebben, een slachtoffer waarschijnlijk van de ook toen
voor de kunstenaars zoo moeilijke tijden, en overlijdt
daar in October van hetzelfde jaar. Hij schilderde his
toriestukken (o. a. een vertrek voor het Hof van Justitie
te ’s-Gravenhage) en portretten (in 1789 de regenten
van het wijnkoopersgilde te Rotterdamonder zijn be
kendste modellen: Mr. J. Meerman, in Mus. Meerm.
Westreen,x) en Belle van Zuylen, op kasteel Amerongen).
Zijn zoon was D. P. G. Humbert de Supperville, van
wien het Leidsche prentenkabinet een groote verzame
ling teekeningen bezit.
De andere afbeelding laat ons den voet van de trap
zien. Wij onderscheiden het fraaie snijwerk der leuning,
de ballusters bezijden de keldertrap daar beneden, de
pilasters naast de tochtdeur, de poort boven den
trapopgang en het sierlijk gebeeldhouwde paneel in
dien boog aangebracht. Het hoofdmotief van dat laatst-