IN HET DORP „DIE HAGHE
271
Op het privilegie van Wanthuse of Laken-hal, het
recht van de ellemaet, met de daaraan verbonden in
komsten, het gasthuis Ao. 1385 door Hertog Albrecht
verleend, schijnt bij herhaling door de neringdoenden,
zeer tot nadeel van het gasthuis inbreuk te zijn ge
maakt, waarom Jakoba van Beijeren op 1 Febr. 1417
de ingezetenen van die Haghe verbiedt om wollen lakens
te snijden of te verkoopen buiten ’s Graven Wanthuus,
alwaar daartoe door het Gasthuis standplaatsen (stallen)
verhuurd werden, een verbod op 5 April 1437 her
haald. Op 12 Maart 1495 werden van wege den stad-
houder-generaal de wantsnijders en lindelakenkoopers
alhier gedagvaard voor de Kamer van den Raad in
Holland, wegens het niet verkoopen van hun goederen
in het Gasthuis van Sinte Nijclaes en het niet betalen
van stalgeld daarvoor (No. 179 der Regenten-lijst) en
op 13 Juli 1497 bevestigde Philips van Bourgondië dit
privilegie door zijne voorouderen aan het Gasthuis ge-
,,het laserije huijse” genaamd, met eene eigen kapel,
waarvan op 23 Juni 1450 het altaar werd gewijd.
In de rekeningen van het St. Nicolaas gasthuis komen
posten voor, o.m. in die van 1502, 1503, enz. voor op
zending en geleide van een of meer personen naar Haar
lem „ter provene van laserije”, om daar onderzocht
te worden of zij al dan niet aan die gevreesde ziekte
lijdende waren, zoo ja, dan nam het St. Nicolaas-gast-
huis hen niet op, maar het leproos-huis, voor zooveel
er plaats waswas daarin geen plaats, dan bleven zij
in Haarlem. Op 12 Mei 1441 werd door het Gerecht
aan tal van melaatschen hier, voor den duur van één
jaar het verblijf in den Hage ontzegd (de Fonseca, dl. II,
bl. 58).