muren; voer een maecsel van een nuwe trappe in de
beijert” (1520). Of hier gelijk elders een beijert-vaer aan
’t hoofd stond, is mij niet gebleken.
„de bleijcke, het bleijckvelt.
„de bornput, (grote) (1509) stond op het barchhof,
(de stiene put) gedect met een witte steen, met boem,
draegbaer, cluster, iseren ketting en emmers; met houte
rolle daer de ijseren raicx overlopt.
„het bouhuus, daer onse beesten staen in de coe-
stal, in het koeijhuijs (1529), in de stalle een goete
met grote plancken gedekt, cupe bustel (varkensvoer)
in ’t bouhuus te voeren (1519). snoer die ossen an te
binden; coe-zeel.
„de capelle, of gasthuus-kercke, tegenover het Gast
huis op den n.w. hoek der markt, met veelzijdig gesloten
koor, blijkens zijn conterforten gedekt met een steen
gewelf en dit met een leijen dak met torentje, waar de
clock uthangt en met een weerhaen. Neven het koor
was de sacerstie en er tegen stonden 6 scoelappers-
IN HET DORP „DIE HAGHE
287
J) Dit bleekveld kwam buiten gebruik en verdween in de XVIIde
eeuw, toen het in het Gasthuis gewassen linnen op eene Bleekerije
gezonden wierdhet Memorie-boekje, van 1767 zegt: „Aangaande
het wasschen van het linnen:
„Men plagt in ’t Huis te wasschen, door twee waschvrouwen, die
daartoe telkens in 't Huis kwamen, en ieder 4 sestehalven daags ont-
fingen, waer na het gewasse linnen op een Bleekerije gezonden wierde,
maar omdat zulks geleegenheid gaf om uit het Huis te sleepen en
omdat het Linnen ook slegt gewassen wierd, zoo is met den Bleeker
Kol, wonende op de nieuwe Haven, over eenige Jaren geaccor-
deert wegens het bewassen van de Oude Lieden in 't Gasthuis
voor fl. 80 in 't half jaar en vrijdom van impost voor vier tonne
zeep in ’t jaar, welke zeep door den zeepsieder in ’t Gasthuis ge-
leevert werd.
N.B. Alvorens wierden zoo om te wassen als tot oude gebruik
in ’t gasthuis geleevert 2 kinnetjes (zeep;, alle twee maenden, ’t geen
’t.jaer was 12 kinnetjes of 6 tonnen”.