De verzorging der proveniers. Sedert welk jaar het gasthuis reeds proveniers had opgenomen, blijkt uit gene der oudste nog bewaard ge bleven rekeningen, in die van 1489, komen zij reeds voor en uit die van 1506 blijkt dat, men er reeds in 1480 had. Zij werden aangenomen op zeer verschillende voorwaarden, al naar hun eischen en al naar zij in staat en bereid waren om een gedeelte van het gestichts- werk op zich te nemen en het personeel dat doende eenigszins te ontlasten. Tevens blijkt dat enkele, wier levens-omstandigheden na hunne opname verbeterden, het huis verlatend, dan een gedeelte hunner inkoopsom terugontvingen. Stierven zij in het huis en werden zij van wege het huis begraven, dan bleef dit in het bezit van al 't geen zij daarin hadden meegebracht en bezaten en mede was zulks het geval met de oudjes, in het huis opgenomen en over leden. Met de aldus geërfde kleederen en meubelen werden dan niet zelden verrijkt de daarmede ’t minst bedeelden en ’t overige verkocht of tot een soort boelhuus-dach bewaard en de opbrengst dan afgedragen aan den rentmeester. Ao. 1489: „die borduerwercker en sijn wijf die gepro- vent sijn int gasth., gaven alle weke an gelde voor haer wittebroet med te copen boven het broet dat men hun geeft alle dagen voor haar proven VI U’ III s. VIII d. (een post zich herhalend in volgende jaren). Ao. 1499: van lijsken kolfmakers voer huer cost LXIIII Ao. 1516. „Starf lijsbet florijsdochter onse provenijester hijr int gasth. upte XIXen dach in Januario, die dootsceult beloept XV 'S>', namentlijk: om meervis en zeevis en ander coste dije gedaen waren van de gasth. vrouwen HET SINT-NICOLAAS-GASTHUIS 320

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 350