en had men eerst rust na afloop van het avondmaal
van zes uur, zoodat men, moest er behalve voor de
gewone ook nog voor een beteren maaltijd gezorgd
worden, wel eens extra hulp noodig had; de rekening
van 1521 spreekt dan ook van„dat oude knechtgen dat
in de coken diende”, terwijl de beide jongste manne
lijke proveniers meestal druk werk hadden om de keuken
blijvend te voorzien van het noodige water en daarin
en bij het oven- of bak-huis, alsook ’s winters in de
zalen steeds te zorgen voor voorraad brandstof, zijnde
turf, bonthouts, tacken en willighen houdt.
Denaastbijgelegen eigen warmoes-velden zullen hebben
geleverd, vermoedelijk, de wortels en knollen, de boonen
en kolen, enz. voor de tafel benoodigd, want uit geen
enkele post blijkt hun aankoop, noch ook van aankoop
van fruit, 't zij voor de zieken, ’t zij voor de maal
tijden op de feestdagen of die der Gasthuis-meesters.
De rekeningen vermelden enkel de geldelijke ontvangsten
en uitgaven wat niet gekocht behoefde te worden, dat
wat land, of stal, of tuin, of menschen leverden, werd
niet vermeld, enkel datgene wat daaraan te kort kwam
en dus gekocht moest worden, bijvoorbeeld„gecoft een
vat rijntvleijs” of wel „gecoft runtvleijs bij de hope”
als de ingemaakte voorraad verbruikt was, of wel
aankoop van: „zijden specks en van scaepsbuijcken,”
aankoop van „sacke meeis” als het van de eigen of van
de ingeslagen tarwe gemalen meel ontoereikend bleek,
aankoop van „kinnetgens butter, van suvel, van kaes
en van melk” doch veelvuldige van uerkoop door de
mulcken-moer, van hetgeen er aan butter, suvel en kaes
over was; in 1538 ging men, blijkens de rekening eens
zelfs met „kaesen per waghen naer Delf ter marct”.
Ao. 1537, „upte haeche kermijsse gecoft XIIII gansen
(de helft ad 7 st., de ander helft ad zevende halve st.)
IN HET DORP „DIE HAGHE"
329