IN HET DORP „DIE HAGHE”
339
thoij
„utg. van de misse ut te voeren ten velde en
te hale ute barchhof in ’t gasthuijs
extraordinerijs utgegeven.
Bij tal van posten onder genoemde hoofden vindt
men zoolang de gasthuismeesters beurtelings zelf rent
meester waren, vaak eigenaardige toelichtingen, een
blik gevend binnen het gasthuis, in de ziekenzaal, in
de kapel, in de keuken, in het bouwhuis, kortom in het
volle gestichtsleven dier dagen.
Daaruit blijkt, dat op begindach of jaersdagh meestal
het rentmeesterschap werd overgedragen en dan betaald
werd: b.v. ao. 1502: „de bailluws knechte van de hage
heur nijwe jaer, 4 sc. als sij oudtijds plage te hebben”.
Steeds werd vermeld hetgeen elk der in het gasthuijs
gestorvenen, daarin had achtergelaten en dat daardoor
rechtens in het bezit van het huis was gekomen:
Ao. 1503 in de borse van een out vrouken, dat
Belgen heette ende int gasth. gestorven is 12 sc.
„van Dire die ketelboeter (provenier), van dat hi
vergadert hadde en mit sine arbeit gewonnen 4 U>'.
„ontf. in testamente van Janegen, meester Gerijt bour-
duer-werckers wijf (provenierske), een gout borseke en
een gulden ringesken met een granaetken, te samen
gewaerdeert: 11 III sc.
„1505, van een ander, een gordel mit vergulden be-
slagh, gewaard ad5 ft'.
„ut die bruloft van geertgen hoechstraets dochter
om goedswille
„in de heijlige weeck en dat die vrouwen voor den
hage gebeden hebben int generael en daer die name
niet of gespecificeert en staen, om die betstede in de
nije gasthuijse mede te stoffere alse dat behoert LXX
„van de gesworen van die voldersXX U', X s,
VI d.