aanmerkelijk dit nu ver- van Finan- altijd schijnt te zijn een beneficie, 't welk men zonder bedenking dankbaar moet aannemen en ofschoon ook hier bepaaldelijk de Heer Meerman gemeend heeft eene wezenlijke gunst aan de stad 's Gravenhage en derzelver ingezetenen te bewijzen en men hem daarvoor in allen gevalle erkentenis verschuldigd is, zoo kunnen er echter in de bij het legaat gevoegde bepalingen groote en onoverkomelijke zwarigheden gevonden worden en de staat van de bibliotheek zelve kan ook, sedert de making zoodanige veranderingen hebben ondergaan, dat het bezit daarvan zonder wezenlijk genot een bezwaar voor de stad zoude opleveren en meent, onder verbetering, Uwe Commissie cien dat hier inderdaad het geval zoude zijn. Voornamelijk komt te dien opzichte in aanmerking, dat het aan de Commissie bij eigen inspectie en gevraagde en bekomene inlichtingen gebleken is, dat er zeer veele werken van aanbelang, door het verliezen van onder scheidene deelen zoodanig defect zijn geworden, dat dezelve ook met den besten wil en de meeste kosten niet te completeeren zouden zijn, terwijl daartoe althans eene onberekenbare somme gelds nodig zoude wezen en dat tot het vervolgen van kostbare werken, welke zijn aangelegd eene somme van vele duizende guldens zoude moeten besteed worden, terwijl ook door voch tigheid der muren en lekkagie in de gallerij vele manus cripten en plaatwerken geheel of gedeeltelijk bedorven en met vuur, water en worm vervuld zijn. Hierbij moet men tevens in overweging nemen, dat tegenwoordig nadat er eene uitgebreide Koninklijke bibliotheek in ’s-Gravenhage bestaat, die gedurende vele dagen in de week voor een ieder ten gebruike openstaat, het nut ’t welk de Heer Meerman door het ten gebruike geven zijner Bibliotheek aan de Inwoners BIJLAGE II 380

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 414