BIJLAGE II 381 van ’s-Gravenhage zich heeft voorgesteld, aanmerkelijk verminderd, zoo niet geheel vernietigd is, en dat dus de kosten, welke uit stadskas jaarlijks voor deze Biblio theek zouden moeten geimpendeerd, geheel nutteloos besteed zouden worden. En dat er inderdaad een jaar lijkse toelaag uit stadskas nodig zou zijn, hieraan kan niet getwijffeld worden, als men opmerkt dat er slechts eene rente van ƒ500.tot suppletie en onderhoud der Bibliotheek gelegateerd is, welke som daartoe voorzeker niet genoegzaam is in den tegenwoordigen onvolledigen staat van dezelve en dat er dan niets bepaald is voor vuur ter verwarming van de bibliotheek op de dagen van bezichtiging in den winter, noch ook voor het schoonhouden der boeken en van het huis, noch ook voor de jaarlijksche verponding en reparatiën van het huis, welke kosten te zamen voorzeker met eenige duizende guldens 'sjaars niet te bestrijden zijn. Terwijl indien men al van het huis daarenboven eenig gebruik maken konde ’t geen dan toch voorzeker in het vak van kunsten of wetenschappen zou moeten zijn, dit gebruik echter niet zoo veel ’s jaars zou doen uitwinnen, als waarop men de noodzakelijke onkosten mag berekenen. Behalve dit alles zoude er welligt nog van 's Rijkswege eene aanmerkelijke som van de stad gevorderd worden als belasting op het regt van successie voor dit legaat, en hoezeer daartegen wel eene sustenue te voeren is, dat hetzelve in een geval als dit niet verschuldigd zoude zijn, zoo blijft echter te dien opzichte den uitslag eener eventuele decisie altijd onzeker. Even onzeker is de uitslag der procedures, die de stad genoodzaakt zou zijn te voeren tot het bekomen van het legaat zelve, want eenige erfgenamen hebben zich gedeclareerd dat zij het bestaanbare van de testa mentaire dispositie van den Heer Meerman, waarbij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 415