394 OP LEVEN EN DOOD l) Res. St. v. H., 23 Juni 1558. menten, die de nationale zaak een kwaad hart toedroegen, vermeerderden de verwarring op pijnlijke wijze. Thomas Geniets, rentmeester van de espargne, meende reden te hebben zich den 10en Mei 1574 ernstig te beklagen, dat de opbrengst der strandgoederen door niet rechtheb benden zeevarenden vooral werd genaast en zijn substituten niet werden geëerbiedigd. De Haagsche secre taris Adriaan Benninck, die voor enkele maanden de heffing van den omslag onmogelijk had trachten te maken door aan den ontvanger de noodige inlichtingen te ont houden betreffende de benoodigde cohieren, behoorde uit het Delftsch-Dortsch-Rotterdamsche hoofdkwartier met omzichtigheid te worden nagegaan. Aan de landzijde scheen de bevolking van Bleiswijk uitermate verdacht. Weliswaar wendde de ambachtsheer Laurens van de Bronkhorst op wien de heerlijke rechten, door Joost van de Bronkhorst voor een zestiental jaren aangekocht1), waren overgegaan, doch die zich thans gedurende vele maanden in Amsterdam en Haarlem bij den vijand had op gehouden zich in den tijd van verademing tusschen het eerste en tweede beleg tot den Prins met het verzoek, zich weder in Holland te mogen vestigen, maar ver trouwen deed men ook hem allerminst, daar het Hof van Holland, dat in deze zaak adviseerde, ernstige redenen had, hem van sympathieën voor den vijand te verdenken, zoodat men voorloopig niet verder wenschte te gaan, dan zijn terugkomst voorwaardelijk toe te staan en hem te alimenteeren, terwijl het beslag op zijn goederen voor loopig bleef gehandhaafd. Wel hadden ook de landlieden van Bleiswijk, zelfs toen de vijand dit dorp had bezet, tijdens het tweede beleg van Leiden de stad Delft ge proviandeerd, maar de achterdocht tegen hen scheen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 428