OP LEVEN EN DOOD
395
niettemin van dien aard te zijn, dat men van die zijde
het noodig vond, de bewijzen van hun vaderlandsche
gezindheid in een notarieel protocol vast te leggen 1). De
bevolking van Scheveningen, Wassenaar, Katwijk en de
verdere noordwaarts aan den duinzoom gelegen dorpen
contribueerden met 's Prinsen medeweten en zelfs met zijn
goedvinden aan den gemeenen vijand, niet geheel uit vrijen
wil, het is waar, maar toch ook zonder krachtigen tegen
stand, zelfs toen de belegeraars van Leiden reeds lang
waren afgetrokken 2). En in de stad Gouda, volgens een
tijdgenoot de meest Spaanschgezinde kern, waar in 1572
tijdens het beleg van Amsterdam het verraad den kop
opstak en in Januari ’74 weer op het meest kritieke
moment een herhaling te vreezen was, wachtte een
krachtige en invloedrijke partij, die in den magistraat
haar geheime medestanders, althans haar beschermers
vond, het oogenblik af om haar slag te slaan.
Daarbij kwam, dat de Prins zich te weer moest stellen
tegen de extravagante elementen, die het katholicisme
van den aanvang af een kwaad hart toedroegen. Het
was de partij van Lumey, die wel overtroefd was, maar
wier aanhangers zich nog steeds allerwegen deden gelden.
Herhaaldelijk had men den Prins verweten, dat hij zich
„veel te slap bethoonde teghen onse teghenpartije, dat
wij se te veel verdroeghen, dat wij noch souden oor-
saecke wesen van ’s landts verdervenisse” 3). En wij
kunnen aan de waarheid dier woorden een onverdacht
bewijs bijzetten uit het proces tegen Gijsbrecht van
Duvenvoorde, een van Lumey’s medestanders in diens
strijd om de hegemonie tegen den Prins. Toen een jaar
x) Nots. Borgers, Delft, 30 Januari 1575. Meded. v. d. Heer Van
Zuiden.
2) Zie de bijzonderheden aan het slot.
3) Apologie (uitg. Silvius 1581) bl. 91.