te voren den 23“ Juli 1573 zijn tweede verhoor plaats vond, had hij uiting gegeven aan zijn onverdraag zaamheid jegens de katholieken. Wij weten, hoe in de Leidsche Statenvergadering in October 1572 de uitoefe ning van den Roomschen godsdienst verboden was, doch de Prins, die wel had „begheert, dat men 't gelaeten hadde” 1), had daarmee zooveel mogelijk de hand gelicht. Toen nu Duvenvoorde zich in het laatst van ’72 of begin '73 te Delft bevond en op een dier dagen in de herberg ,,’t Schaeck” achter het verkeerbord zijn kansen beproefde, beierde juist de raadhuisklok voor de aflezing van een proclamatie, waarbij „toegelaeten worde in beide de gasthuysen de misse te doen.” Duvenvoorde was toen opgestoven en had geroepen„lek en geloeff nyet, dat de Prinche wijs is, dat hij nu die misse toelaet, daeromme wij met zoe meenich man soe lange uytlandich geweest zijn.” En in Maart '73 had hij zich te Gouda aldus uitgelaten„Indien de Grave van der Marck opper- veltheer waere, de saecken souden wel beter voertgaen, nademael de knechten hem wel toegedaen zijn.” Pijnlijk was het voor den Prins zeker geweest, zich van een man als Lumey, dien de soldaten op de handen droegen, te moeten ontdoen. Want wat hem verder overbleef na den dood van zijn broers, schijnt niet van buitengewone qualiteit geweest te zijn. Wij weten, hoe nevens Lumey de krijgskundige beweging in den beginne was geleid door Swieten, van wien Schets, de aanlegger van het tweede verraad van Gouda, in zijn instructie beweerde, dat hij „een goed slecht2) heer” was, dien men gemakkelijk om den tuin kon leiden. En Marnix had reeds eerder bewezen als veldheer zonder eenige verdienste te zijn, welke reputatie hij weldra zou OP LEVEN EN DOOD 396 I Ibid. bl. 92. 2) Slecht eenvoudig.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 430