OP LEVEN EN DOOD
410
Bijlage L.
2) Bijlage M.
van Spaan-
met enkele
schie en Delfshaven voorbereidden, terwijl
sche zijde reeds het gerucht ging, dat men
elementen binnen laatstgenoemde plaats in verstand
houding stond. Het Hof meende daarom er op te moeten
aandringen, dat allen, die binnen de belaagde plaatsen
den eed van trouw nog niet hadden afgelegd, daartoe
zouden worden uitgenoodigd, „gelijck wij hier tot Delft
binnen vijff ofte ses daegen gedaen hebben,” wat ook
behoorde te geschieden in die plaatsen, „dair wij weeten
die viandt t ooch op heeft, als Rotterdam ende dier-
gelijcke steeden.” l) En de Prins, dankbaar voor de waar
schuwing, beloofde den heeren „alles voir te wenden
ende te wercke te stellen, des wij eenichssins tot deffentie
van den lande bevinden dienende ende noch meer doen
zouden, enenverre ons die behoirlijcke middelen daer-
toe voirgestreckt worden” en verzekerde hun „ons in
der zaken alzoo te draeghen, dat men immers speuren
ende bevinden sal, aen onsen vlijt, yever ende getrou*
wicheyt egheen gebreck geweest te zijne.” 2)
Door dergelijke ondernemingen was de positie ook
van Delft benauwder geworden. Van drie zijden grimde
het vijandelijk geweld: Maassluis, Vlaardingen, het West
land en de Leidschendam waren krachtig versterkt en
goed van manschappen voorzien, terwijl daarentegen
van Staatsche zijde tal van zwakke plekken in de ver
dedigingslijn het ergste deden vreezen. Wel waren, zoo
lezen wij in een (ongedateerd en ongeteekend) verzoek
schrift aan den Prins in de dagen, toen het tweede be
leg van Leiden een aanvang nam, op commissie van
het Hof de in dien tijd sterk domineerende Raadsheer
Cornelis van Egmond van der Nieuwburg, een krachtige